Overdenkingen
Zien en begrijpen
Wij hadden een mooie vakantie. Onze tocht van 4 weken door Midden-Europa heeft ons goed gedaan. Even weg uit Nederland; even afstand van de dagelijkse beslommeringen in Bierum. Op de terugweg naar Nederland tussen Dresden en Leipzig, belandden we in een file. De Duitse verkeersinformatie deelde opgewekt mee, dat de versperring die de file veroorzaakte na een uur zou zijn opgeruimd.
Altijd hetzelfde op de autobahn – dacht ik – en vroeg me af, of er wel iets zou zijn veranderd in Nederland bij onze thuiskomst. Zouden er problemen zijn opgeruimd? Verandering, opruiming in 4 weken tijd? Ik schoot in de lach. Wat er zo grappig was aan stilstaan in een file wilde mijn vrouw weten. “Niets”, was mijn antwoord aan haar maar ook aan mijzelf.
Bij thuiskomst in Nederland troffen we dan ook nog steeds dezelfde problemen aan: geen financiering meer voor Bed-bad-brood-regeling (‘laten ze maar naar hun eigen land gaan’) , geen verstrekking entstof tegen het apenpokkenvirus aan Congo (‘eigen volk eerst’), afschaffing spreidingswet (‘we hebben een asielcrisis’), het plan Nationaal Landelijk Gebied verdwijnt in de prullenmand en uit de nieuwe rijksbegroting blijkt, dat ook dit kabinet de neoliberale uitwassen in onze maatschappij niet zal corrigeren.
Is er dan niets veranderd? Nou, misschien toch wel. In Nieuwsuur werd gesteld naar aanleiding van de nieuwe begroting, dat het kabinet Schoof op stoom komt, dat het er nu toch op begint te lijken. Op dat moment realiseer ik me, dat het radicaal rechtse geluid zoals je het tegenwoordig alom uit diverse monden hoort en die vroeger over het algemeen met afkeuring zou worden bejegend, nu meer en meer als normaal wordt geaccepteerd. Het is een proces dat al langer duurt dan de tijd dat wij op vakantie waren. Het is een proces waar we allemaal mee worden geconfronteerd. Een sluipend proces, waar je ongemerkt in mee wordt gezogen. Zeker als we in onze eigen verlangens teleurgesteld zijn, kleurt dit mede onze kijk op anderen en projecteren we onze frustraties op hen.
Daarom is ook in onze dagen de tekst van 1 Petrus 5: 8-11 actueel. Daar staat:
‘Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. Stel u tegen hem teweer, gesterkt door uw geloof, in het besef dat uw broeders en zusters, waar ook ter wereld, hetzelfde lijden moeten doorstaan. Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, die u geroepen heeft om in Christus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister, Hij zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet zult wankelen. Hem komt de macht toe, tot in eeuwigheid. Amen.’
Als we staan willen blijven en niet wankelen, zullen we voor ogen moeten houden, dat de centrale boodschap in de Bijbel is: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en uw naaste gelijk als uzelf.
Liefde doet ons de anderen niet alleen anders zien, maar ook beter en echter. Liefde doet ons begrijpen, dat het gaat om mensen; onze naasten. De liefde doet de naaste geen kwaad, daarom is de liefde de vervulling van de wet.
Piet Kort
Naar Gods beeld
God zei: laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken (…)God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.
Einde van de lezing en de Bijbel gaat dicht.
Kleindochter kijkt mij peinzend aan. Er is duidelijk een probleem door haar geconstateerd. Het duurt dan ook niet lang of er klinkt: “Opa?”
“Ja meid, wat is er?”
“Wat betekent evenbeeld? “
“Evenbeeld betekent, dat je ergens sprekend op lijkt.”
“Opa?”
“Ja meid?”
“Lijken mensen op God?”
“Ja. Mensen lijken op God” is mijn antwoord.
Na een korte stilte wil ze weten: “Welke kleur heeft God? Want er zijn witte, zwarte, bruine en gele mensen.” Er is duidelijk door haar over nagedacht.
“Nou”, zeg ik: “welke kleur God heeft weten we niet. Niemand heeft God gezien.”
Ik zie aan haar gezicht dat het in dat kleine kopje werkt als een malle.
Na een tijdje klinkt het: “Opa, hoe komt het dat niemand ooit God heeft gezien.”
“God is voor de mensen onzichtbaar” antwoord ik.
Terwijl ik het zeg, weet ik welk probleem mijn antwoord oproept.
“Dus God is onzichtbaar? “
“Ja, wij kunnen God niet zien.”
“Maar als God is onzichtbaar en wij op God lijken, dan zouden wij toch ook onzichtbaar moeten zijn.”
De logica in die redenering kan niet worden ontkend en ik besef dat ik kleindochter een uitgebreider antwoord schuldig ben. Niet dat dit probleem nieuw is. Ooit hoorde ik de uitleg, dat God de mens schiep naar zijn beeld en de mens vervolgens scheidde in man en vrouw. Genesis 2 werd aangevoerd als bewijs. Daar staat immers vermeld dat God de vrouw schiep uit een rib van Adam. Man en vrouw vormen aldus geredeneerd, samen het beeld van God. Klinkt mooi, maar het voldoet niet. Want Genesis 2 beschrijft de relatie tussen man en vrouw en de wereld waarin wordt geleefd. Ook geeft het problemen in de logica. Want stel dat op een dag, alle mannen zouden zijn gestorven en er alleen nog vrouwen zouden leven, dan zou dat een gemankeerd beeld van God opleveren. Ook wordt het wat moeilijk als je de genderproblematiek van vandaag de dag erin betrekt. Kortom, deze benadering voldoet niet.
Natuurlijk kan ook worden teruggevallen op de verhalen van in Genesis. In Genesis 18 verschijnt God aan Abraham bij de eiken van Mamre. Op het heetst van de dag krijgt hij van drie mannen bezoek. God met twee engelen onderweg naar Sodom. Natuurlijk – het is waar- ook eerder verscheen God aan Abraham, maar toen was het in een visioen en dat is qua vormgeving toch abstracter dan wat in hoofdstuk 18 wordt beschreven. Daar wordt God gewoon geportretteerd als man. God als man? Ik hoor de feministische theologen nu al knarsetanden en ik denk terecht. De verhalen van Genesis zijn geen exacte geschiedkundige verslagen, maar verhalen die op een fundamentele gebeurtenis in de geschiedenis berusten (denk als voorbeeld aan Jona). Volgens de feministische theologen is God niet in een naam of beeld te vangen en daarom hebben ze hun best gedaan om nieuwe beelden van God te ontwerpen, zoals bron van inspiratie of bron van Zijn etc. Dat is op zich wel weer logisch, want of je wilt of niet, ieder mens heeft wel een beeld van God, evenzo feministische theologen. Maar als we hun opvatting toetsen aan het verhaal van Exodus 3, waar God aan Mozes verschijnt in een brandende braamstruik, ben ik direct bereid om hun gelijk te erkennen. In deze lijn ligt ook het verhaal van Gods verschijning aan Elia op de Horeb. Elia heeft een aantal profeten van de Baäl gedood en moet nu vluchten voor Izebels wraaklust. Zo komt hij op de Horeb, waar God met hem spreekt. Hij ziet God niet. Hij ervaart Gods aanwezigheid. Een ervaring die in de lijn ligt van Mozes op de Horeb (Gen. 33) waar God aan Mozes voorbijgaat, maar het Gods hand is, die voorkomt dat Mozes God ziet. Want een mens zal God niet kunnen zien en in leven blijven. Nee, het beeld van God als man gaat het niet redden.
In het Nieuwe Testament, zien we de lijn die in het Oude Testament al is ingezet dan ook wordt doorgetrokken. Het beeld van God wordt meer en meer het beeld van een Liefdevolle Vader. Ik schrijf bewust Liefdevolle Vader, want het mag duidelijk zijn, dat niet alle aardse vaders even liefdevol voor hun kinderen waren of zijn. Maar een dergelijke notatie roept op zich meteen ook weer vragen op. Het Johannes evangelie stapt af van het ‘gezien hebben van God’. In Joh 1:18 staat: Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen. Het gaat dan niet om zien, maar om kennen. God kennen als Bevrijder, Verzoener, Redder, Barmhartige, Verlosser en bedenk maar de overige namen van de 99 waaronder God bij de mensen bekend staat. Namen doen ons God kennen, maar niet zien. Je kan zeggen, dat deze lijn wordt doorgetrokken in 1 Joh 4:12: ‘Niemand heeft God ooit gezien. Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons tot volmaaktheid gekomen.’
Dat zou genoeg moeten zijn voor ons als mensen: God kennen. Maar de moeilijkheid is, dat als wij God kennen, dit de vraag oproept of dat overeenkomt met het beeld waar de mensen het evenbeeld van zijn. Want kennen is nu eenmaal niet hetzelfde als zien. Kennen betekent vertrouwd zijn met God, terwijl gelijkenis tussen beeld en evenbeeld zien toch echt iets anders is. Maar al is kennen niet hetzelfde als zien, kennen doet ons wel zien; herkennen. Zonder kennis zouden we niet weten waar we naar kijken. Kennis doet ons begrijpen wat we zien. Daarom, terug naar Genesis. God geest zweefde over de wateren. De wateren als het beeld van de chaos, de wetteloosheid. Gods geest scheidt de wanorde. God schept orde in die chaos. God scheidt licht en donkerte. God ordent de wereld door zijn geboden aan de mensen te geven en zo voor de mensen een ruimte te creëren waar binnen ze kunnen leven. Daarmee stelt God de norm: concrete gedragsregels. De Thora waarin het grote gebod besloten ligt: God lief hebben boven alles en de naaste als ons zelf. We moeten ons goed realiseren, dat God door zo te handelen, een normensteller is. God schept, God scheidt en God geeft geboden en beoordeelt: Hij zag dat het goed was. Als wij dus geschapen zijn naar Gods beeld, zijn wij dan net als God normstellers? Ja, dat zijn we. De mens- zowel man als vrouw – is een normsteller. Hij heeft de kennis daartoe. Het is de mens die beoordeelt of iets goed is of niet. Het is de mens die naar zijn oordeel handelt. Daarin zijn wij aan God gelijk en heeft Hij ons geschapen naar zijn beeld. Zo is het de mens die het grote gebod kan accepteren en daarmee 1 Joh 4:12 tot waarheid kan maken. Maar evenzo is het de mens die het grote gebod kan verwerpen en te gaan geloven in de één of andere’-isme’ zoals: liberalisme, communisme, socialisme, populisme, nationalisme of kapitalisme, etc..
Of ik mijn kleindochter dit allemaal heb verteld? Nee, nog niet. Ik ben haar dit antwoord nog schuldig, maar ik hoop dat er ooit een dag komt – als ze groter is – dat ze deze overdenking zal kunnen lezen.
Piet Kort
Vrede op aarde
Je hoort de melodie al bij deze woorden. Je weet ook zeker dat we dit deze Kerst weer zullen zingen, terwijl de wereld het tegenovergestelde laat zien. Je mag al blij zijn met een wapenstilstand. Of, zoals nu bepleit wordt door de VN: een staakt het vuren (tussen Israël en Palestijnen).
Geloof je er nog in? En geen snel antwoord alsjeblieft!
Er zijn mensen die in de huidige tijd tekenen van ‘het einde der tijden’ zien en in één adem door daarom verwachten dat het Koninkrijk van God nu spoedig zal aanbreken.
Gezang 748: Het duurt niet lang meer tot de tijd van Christus aan zal breken, en Hij in grote heerlijkheid het oordeel uit zal spreken.
Gezang 1010: Geef vrede, Heer, geef vrede, de wereld wil slechts strijd. Al wordt het recht beleden, de sterkste wint het pleit. Het onrecht heerst op aarde, de leugen triomfeert, ontluistert elke waarde, o red ons, sterke Heer.
Beide thema’s komen samen in Kerst, in de gestalte van de Zoon van God die verschijnt als teer kindeke, in stro, in doeken gewikkeld, blauw van de kou, omdat voor hem geen plaats was in de herberg, of ‘in het nachtverblijf van de stad’, zoals nu vertaald is.
Ik wil niet ongelovig zeggen: ik moet het nog zien. Maar ik wil ook niet met het oog op de inmiddels zeer lang lopende belofte zeggen: het komt nú! Laten we beide kanten erkennen als een rechter- en een linkerhand.
Zo was het overigens ook in de tijd waarin Jezus van Nazareth het licht zag. Vandaar de spanning tussen het oude Israël (Zacharias en Elisabeth) en het jonge Israël (Maria en Jozef). Zo was het ook met aartsvader Abram (= hoge vader) die een naamsverandering onderging naar Abraham (= vader van velen) en in die spanning genoegen moest nemen met één nakomeling (je hoort Sara nog lachen …).
Telkens lijkt er niet meer te zijn dan een kiem, dan een kwetsbaar, om niet te zeggen ‘schamel’, begin.
Kan het verhaal tegen de werkelijkheid van de wereld op? Was de oorlog die Poetin begon, vorig jaar, tegen Oekraïne al een gigantische domper, wat te denken van deze recente oorlog die alles schendt wat de Thora probeert hoog te houden?
We kunnen er niet omheen. Als we straks ‘vrede op aarde’ zingen, hoop ik dat we ook onze tranen niet zullen kunnen bedwingen. Dit kind dat wij verwelkomen is Gods Woord in vlees en bloed door de Geest van God (lees er Matteüs 2, 18 maar op na: de Geest van God die profeten baart). Het heeft onder ons ‘zijn tent opgeslagen’ (Johannes 1, 14: wonen = letterlijk ‘kamperen’).
Bij de verheerlijking op de berg willen de aanwezige leerlingen deze situatie consolideren: laten we hier blijven (ook weer in tenten). Maar de topervaring is niet meer dan een visionair moment en de plek moet worden verlaten. Er moet teruggekeerd, afgedaald worden naar de wereld. Er kan niet voor de opstanding van het vlees uit over deze dingen gesproken worden. Er kan dus niet voor de komst van het Koninkrijk uit – of: Gods nieuwe wereld in de huidige vertaling – gesproken worden over vrede op aarde. Zoiets. Het ligt dus pijnlijk. Alleen door de Geest hebben we hier weet van en deel aan (zoals Paulus steeds aangeeft).
Daarom is Kerst voorlopig nog steeds het feest van een zuigeling en kunnen we niet buiten de Geest om enige groei verwachten. Dat de Geest van God opnieuw ons vlees zal vinden en veranderen, zodat we zullen zien dat wij inderdaad geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis. Daarom noem ik Kerst vaak ‘klein Pinksteren’ en is het uitzien naar de uitstorting van Gods Geest op alle vlees.
Gerard Knol
Steeds weer zoeken mijn ogen naar U
Psalm 25b begint met een zogenoemde antifoon. Letterlijk betekent dat ‘tegenstem’. Het is een soort refrein, een weerkerend statement waarin de kern van de psalm terugkomt. Zo zingen ze de psalmen in het klooster.
Steeds weer zoeken mijn ogen naar U.
Ik vind het een prachtig lied. Omdat Gij zijt zoals Gij zijt – zie naar mij om en wees mij genadig. Want op U wacht ik een leven lang.
Er spreekt een gepassioneerd verlangen naar God uit en dat werd op 15 oktober gespiegeld door de evangelielezing van Matteüs 22,1-14. Dan is het zover, de bruiloft van de Zoon met zijn bruid, de kerk, is aanstaande en iedereen wimpelt het af, want zaken gaan voor (de akker en de handel).
We zongen als intropsalm 119: 17 en 18. Het lied van de onvoorwaardelijke trouw aan het Woord van God. Mijn hart gaat uit naar wat Gij mij gebiedt, altoos en immer zal ik dat bewaren.
Ik dacht het niet! Ik dacht het toch echt niet!!!
Als dat zo zou zijn, zouden Israël en Palestina niet zo hopeloos verstrikt zijn in moord en doodslag. Altoos en immer zal ik dat met voeten treden! Dat is de werkelijkheid. De goddeloze, godvergeten werkelijkheid.
Er is een tijd geweest dat grootmoeder altijd in de Bijbel las. Wat las zij daar? Ze deed dit voor zichzelf, uit persoonlijke vroomheid. Om op peil te blijven.
Er is een tijd geweest dat de zondebelijdenis altijd voorop ging in de liturgie. Welke zonden beleden wij dan precies? Geen idee, werkelijk niet, meer een soort vaag gevoel van menselijk onbehagen tegenover God. De biecht kenden we natuurlijk niet. In het biechthokje werden allerhande zonden beleden, vooral zonden in gedachten en zonden m.b.t. seks en zo, maar zeker geen deelname aan genocide.
Is dit niet het kernprobleem: het leven blijft het leven en het wordt geleefd met vlees en bloed; de religie is de religie en blijft ook op haar eigen erf. Zij temde en temt in het persoonlijke leven vlees en bloed vooral, maar vormde nergens een opstap naar een andere, betere wereld. Bovendien is temmen iets anders dan inspireren en incarneren. Christus is oneindig veel spannender dan zijn gelovigen. Of ben ik nu te hard?
Zonde belijden wordt echt relevant en spannend als zij concreet benoemd wordt. Er worden zonden als zonde beleden die het helemaal niet zijn (pietepeuterig kleingeld), terwijl er zaken over het hoofd worden gezien, buiten beschouwing gelaten die het uitdrukkelijk wel zijn. De mug uitziften – ons woord ‘muggeziften’ – en de kameel doorslikken. Tegenwoordig is het trouwens ‘muggenziften’.
Wat er niet aan klopt is dat wij op persoonlijk vlak kleine mensen klemzetten en op het grotere vlak doen alsof onze neus bloedt. We vangen kruimeldieven terwijl de grote boeven vrijuit gaan. Terwijl alle profeten getuigen van Thora en gerechtigheid, van leven met elkaar in de juiste verhoudingen, gerespecteerde relaties tot anderen en tot het land.
We zijn ontsteld over wat zich nu voor onze ogen afspeelt. Het is dan ook heftig. Het is de hel. Maar er liggen jaren en jaren ten grondslag aan deze uitbarsting. Altijd weer oogsten we de vrucht van onze onachtzaamheid, de blindheid voor het onrecht in de inrichting van ons bestel. Of het nu gaat om een toeslagenaffaire of over de verhouding Joden – Palestijnen.
Wat nu gebeurt is niet meer dan een symptoom van een ziekte die we allang onder de leden hebben. God wil ons ervan genezen, maar wij weigeren als het erop aankomt. In plaats van leren van het verleden, kiezen wij er liever voor om te vergeten. Dat is geweest en dit nooit meer. Dan weet je eigenlijk al dat je erop kan wachten tot het weer zover is.
Ik heb ook gezegd dat de gelovige uitspraak ‘Hij heeft het voor ons volbracht’ maar de helft van de waarheid is. Onder verwijzing naar Paulus: Wij leven immers niet volgens aardse maatstaven, maar volgens die van de Geest (Romeinen 8,4b). En: wij zijn dus niet langer gebonden aan het aardse, om volgens aardse maatstaven te leven. Als u wel zo leeft, zult u zeker sterven. Als u echter uw zondige praktijken doodt door de Geest, zult u leven (8,12 en 13). Op dat niveau zijn wij familie van Christus! Paulus ziet ons menszijn verheven boven zonde en dood. Dat is zijn thema, zijn speerpunt. Wat Christus volbracht heeft, vindt een voortzetting in ons. Maar dat hangt dus wel samen met onze inzet. Met geloofsmoed.
Te veel blijven wij hangen in het Bijbelverhaal als een mooi verhaal, een ideale werkelijkheid. Dan wel geen sprookje, maar toch iets dat ver van onze werkelijkheid afstaat. Het is lang geleden dat het geloof ons bracht in de voorhoede van God, van de militia Christi. Dat heeft alles te maken met de taaiheid van de geschiedenis die de taaiheid is van ons menselijke vlees en bloed. Ons gebrek aan Geest. Christus is de belichaming van het goddelijke Woord. Hij is de dans van de Geest aangegaan. Als wij iets willen betekenen in deze wereld, zullen wij de uitnodiging tot die dans moeten aannemen.
Gerard Knol
Waar liefde woont gebiedt de Heer zijn zegen
Daar woont Hij zelf daar wordt zijn heil verkregen
En leven tot in eeuwigheid.
Dat ging in mij om na onze gemeentezondag van 17 september j.l. Uit mijn hoofd.
Even nakijken: waar liefde woont gebiedt de Heer den zegen, daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil verkregen en ’t leven tot in eeuwigheid. Psalm 133 couplet 3 oude berijming.
Zo heb ik dat leren zingen in mijn jeugd. Heer, ai, maak mij uwe wegen … ’t Hijgend hert der jacht ontkomen … Enz. Als ik ooit dement word, wat ik natuurlijk niet hoop, zal ik op die oude lagen teruggrijpen.
Niet naar de recentere lagen: Jeruzalem! Hier geeft de Heer zijn zegen, hier woont Hij zelf, hier wordt zijn heil verkregen en leven tot in eeuwigheid. Psalm 133 couplet 3 van de hand van Jan Willem Schulte Nordholt en Jan Wit.
Wat is er gebeurd?
De psalm in de nieuwe vertaling:
Een pelgrimslied van David.
Hoe goed is het, hoe heerlijk
als broeders bijeen te wonen!
Goed als olie op het hoofd
die neervalt op de baard,
de baard van Aäron,
en neervalt op de hals van zijn gewaad,
als de dauw van de Hermon
die neervalt op de bergen van Sion.
Daar geeft de HEER zijn zegen:
leven voor altijd.
Ah, mooi, wat een lied. Het eerste statement: hoe goed is het, ja heerlijk! om als familie samen te wonen! Hoe goed? Nou, zoals de zalvende olie (Messias) op het hoofd, die neervalt op de baard, en die neervalt op de hals van het priestergewaad. Zo goed, je komt eronder te zitten. En zo goed als de dauw van Hermon (ligt in de buurt van Damascus, dus Noord-Israël) die neervalt op de bergen van Sion. Als we voor Sion Jeruzalem lezen, zitten we meer zuidelijk (Juda). Israël en Juda tezamen. Van Noord (hoog) naar Zuid (laag). Een parallelle beweging dus met het beeld van de olie. Sion is de tempelberg en heeft als benaming voor Jeruzalem een messiaanse klank. Hoe ideaal is dus deze wijze van samen zijn.
Ja, dan zijn beide versies goed op hun eigen wijze: Jeruzalem als hoofdstad van de liefde van God en mensen. De plek waar hemel en aarde elkaar raken, waar de mensheid Gods eigen huisgezin is, waar iedereen kind aan huis is, waar de volkeren samenkomen om het recht te leren.
Iets daarvan was er op de 17e. Zoals in de hemel, zo ook op de aarde. Hoe goed, hoe heerlijk, hoe tof, hoe cool, hoe fantastisch … Dit loflied vind je nergens elders op aarde. Alleen al daarom moeten we kerk blijven, samenkomen en zingen. Alleen al daarom. Amnesty zegt dat het beter is om een kaars aan te steken dan om de duisternis te vervloeken. De kerk zingt: hoe goed, hoe heerlijk is het om samen te zijn en te vieren dat we Gods en elkaars familie zijn. Elke zondag weer.
Gerard Knol
Handel als vrije mensen