• Agenda:

    Volgende kerkdienst:
    Datum: 24 november 2024
    Laatste zondag Kerkelijk Jaar
    Tijdstip: 9.30 uur
    Kerk: Irenekerk te Bierum
    Voorganger: De heer C. Smits uit Groningen
    Dienst is online mee te kijken

  • Hoe is ’t? (2)

    Durven wij in het gesprek met elkaar de diepte in te gaan?

    Die vraag raakt aan twee zaken die beide op hun eigen manier met onze ziel te maken hebben.

    Durven we te laten zien aan elkaar wie we zijn (en wie we voor elkaar zijn)?

    Durven we te laten zien wat wij geloven (en hoe wij dat delen)?

    Kijk, hier moeten we even voor gaan zitten.

    En niet toegeven aan de neiging om heel hard weg te lopen (waarschijnlijk).

    Poeh!

    Ik ben zo vrij te denken dat wij met name DIT hebben toegeschoven naar de professionals (predikanten, kerkelijk werkers, ouderlingen, bezoekers en zo ook aan artsen, psychologen en psychiaters).

    Er ligt een cordon van schaamte om ons innerlijk en om het delen van wat daar huist.

    Er ligt een cordon van schaamte om wie we ten diepste zijn.

    Het stelt vooral niks voor!

    Beeld je maar niks in.

    Er komt een lange trein met boodschappen voorbij die maar één ding zegt: hou je maar stil, want je hebt niks te melden dat de moeite waard is. (Je moest je schamen!)

    Er is nog een bron van schaamte die daaraan vast plakt: schaamte over die dingen waar je nog niet uit bent (en dat is nogal veel), waarvan je niet weet wat je ervan moet denken (en je moet er vooral niet aan denken wat een ANDER daarvan wel niet zal vinden …!), kortom: al die dingen die nogal gevoelig liggen en die je het liefst zelfs voor jezelf verborgen houdt.

    Gek hè, maar ik denk wel eens dat mensen, wanneer ze niet goed weten wat ze moeten zeggen of denken en misschien wel schrikken van wat ze in zichzelf aantreffen, dan maar grijpen naar wat hen zoal geleerd is. Want dat is waar en geaccepteerd.

    Ik kan me uit mijn vroege tijd als predikant herinneren dat een oude ouderling mij vertelde dat hij jonge ouders die net hun kindje hadden verloren, troostte met de volgende uitspraak: “Ja, God roept niet alleen oudere mensen tot zich als bouwstenen voor zijn hemelse tempel, maar ook de kleine steentjes heeft Hij nodig!”

    Deze man zei dit vanuit zijn (zo geleerde en aangenomen) geloof en ik denk dus ook dat hij dat zo geloofde. Hij was oprecht. Maar was hij ook gevoelig (genoeg) voor die jonge ouders (op dat moment)?

    Dit is mijn punt: hier komen ‘wat ik geloof’ en ‘wie ik ben (voor jou)’ bij elkaar.

    Ik voelde op dat moment, toen ik dit verhaal hoorde, dat ik deze uitspraak NIET voor mijn rekening zou kunnen nemen. Ik kan er ook wel bij zeggen dat ik op dat moment ook nog worstelde met de vraag: is het gemis in dit leven te helen met geloof dat het kind bij God is?

    Er zijn dingen die je zo verscheuren dat die verscheurdheid er eerst maar echt helemaal moet zijn. En dat willen wij niet graag voelen. Natuurlijk niet. Maar het moet wel! De kift is juist dat je je, zeker als predikant!, soms gedwongen voelt om toch IETS te zeggen. Een oudere collega heeft mij geleerd dat troost, zoals bijvoorbeeld in een herdenkingsmoment tijdens een uitvaartplechtigheid, te gauw gegeven wordt: de mensen zijn nog te verslagen, ze zijn er nog niet aan toe.

    Hebben mensen niet juist ook hun pijn opgelopen aan een geloof dat niet in staat was hun ervaringen liefdevol en open tegemoet te treden. ZONDER enig spoor van een oplossing.

    Ik denk dat dit het aller moeilijkste is. (Achteraf: je zou je tong afbijten …)

    We hebben hier iets te leren – wij allemaal: hoe kunnen we in de diepte met elkaar zijn (en er niet voor wegvluchten – geloof is geen kortste vluchtroute naar God!).

    Die worsteling met de diepte van het leven vind je aan de oppervlakte in de Psalmen. Er wordt zo vaak ongegeneerd – alhoewel, is het werkelijk zonder gêne? – gesproken over zaken die je niet zomaar even op straat gooit. De valkuil is om dan maar een psalm te gaan citeren, maar een psalm kan wel helpen om de diepten en de hoogten te verkennen.

    Poëzie dus! Precies het tegenovergestelde van alledaags taalgebruik: nou, kop d’r veur! Sterkte ermee! Ja, je moet toch wat (zeggen)! Dat gebeurt allemaal, dat doen we allemaal, omdat we niet kunnen of durven laten zien hoezeer het ons raakt.

    We leven emotioneel gehandicapt. En dat voelen we, wanneer er iets van ons gevraagd wordt dat niet met een alledaags antwoord – om niet te zeggen: een cliché – is af te doen.

    Ja, het moet je liggen, natuurlijk hè … om zo met mensen om te gaan.

    Ok. Ik zal niet ontkennen dat het waar is dat het niet voor niets is dat er mensen zijn die hier zelfs studie van maken en opleidingen voor volgen.

    Toch kan ik mij niet aan de hardnekkige indruk onttrekken dat het in onze cultuur zit dat wij er zo weinig weg mee weten.

    Een kind: “Waar is opa nou?”

    Antwoord: “Opa is bij de Here Jezus.”

    Kind: “Opa is dood, bij de Here Jezus. Jij verdrietig, hè? Jij huilen.”

    Dat noem ik buitengewoon effectief pastoraat.

    Houd het er maar eens droog bij.

    Ja maar wij zijn geen kinderen meer. Nee, maar wij zeggen dan ook dat, wanneer wij moeten huilen, dat het even ‘fout gaat’, terwijl het voor een kind kennelijk goed genoeg gaat om er onomwonden de vinger op te leggen: jij verdrietig, jij huilen.

    Volwassen zijn is in de praktijk niet laten zien wat je voelt. We zijn er soms zo goed in geworden dat we niet eens meer weten wat we voelen. En ondertussen lezen we in de kerk teksten, van Jezus en anderen, die overlopen van tranen.

    Als we kunnen laten zien wat we voelen – het zou mooi zijn als we niet meer denken dat er ‘iets mis is’ en ‘fout gaat’ – weet een ander wat hij of zij aan ons heeft.

    Vaak blijven mensen die nog maar kortgeleden iemand hebben verloren, eerst weg uit de kerk. Ze hebben zich nog niet in de hand, nog niet herpakt. Bovendien willen ze ook niet altijd de vraag horen ‘hoe is ’t nou’. Zo lastig is het dus. We weten daarom als omstanders ook niet altijd waar we nu wel of niet goed aan doen. Maar de kern is dat we wat erbinnen is en in ons omgaat niet zonder meer mogen laat zien. We zijn dan helemaal van slag en we willen ook anderen niet van slag brengen. En voor je het weten zitten we elkaar om de tuin te leiden. Het is dus gemakkelijker en het voelt veiliger om eerst maar even niet naar de kerk te gaan.

    Ik hoop dat u begrijpt dat dit alles geen kritiek is, maar dat ik simpelweg probeer te zien wat er aan de hand is en of er iets te veranderen valt.

    Want waarom zouden we in eenzaamheid moeten rouwen en voelen en ompakken met datgene wat geen mens mag zien of weten, terwijl we zo graag niet alleen zouden willen zijn, zeker niet met wat zo ondragelijk kan voelen.

    Zo, crisis voorbij, we kunnen weer gewoon doen. Dat is wat veel mensen willen: afsluiten die ellende en weer gewoon verder leven. Ik heb op school geleerd van mijn leraar pastorale psychologie: in het Westen komen er heel veel psychische problemen voort uit onverwerkte rouw.

    Ik zou de opmerking als volgt willen uitbreiden: in het Westen komen er heel veel psychische problemen voort uit het verbod op laten zien wat er in je omgaat. We zijn zo braaf, zo aangepast, zo evenwichtig en als je dat niet bent, spoor je niet helemaal, heb je hulp nodig, heb je ze niet allemaal op een rijtje of, huidige taal, ben je een loser.

    Ik weet wel dat de meeste mensen onder ons zo niet denken – niet echt –, maar onze onhandigheid verraadt wel dat we er liever van verschoond blijven en daarmee blijven we ermee zitten en laten we elkaar er ook mee zitten.

    En we denken dus ECHT dat het allemaal niet zo eenvoudig is.

    Ik herinner ons weer aan het kind: jij verdrietig, hè? Jij huilen.

    Dat raakt me zo. Ik zie het kind voor me. Ik hoor die onschuldige stem die vol overtuiging dat zegt wat ik niet wil horen en zeker niet wil zeggen.

    Kinderen helpen ons weer te voelen.

    Helaas denken we nu misschien dat we er niet blij van worden.

    Het is genezend. Er is maar één therapie voor verdriet en die heet huilen (en je denkt dat er soms geen eind aan komt; en ja, je bent bang dat de anderen er schoon genoeg van hebben).

    Ik zeg deze dingen niet alleen om een lans te breken voor het echte innerlijke gevoel (en niet de aangepaste, sociale versie ervan), maar ook omdat ik zeker weet dat de echtheid en integriteit van ons geloof ermee gemoeid is! Een braaf, aangepast geloof stort in bij de eerste de beste crisis die je leven op zijn kop zet en die de waaromvragen met kracht stelt en onbeantwoord laat.

    Als we aangepast gedrag vertonen, is ook ons geloof in diepe mate aangepast. Job had op een gegeven moment echt overal schijt aan en hij vloekte hartgrondig toen hij daar op de mestvaalt zat. Hij hield zich niet meer in (Job 3,1-3 en verder). Zijn vrienden proberen er stuk voor stuk nog een draai aan te geven, maar Job wijst alles af en roept zelfs God ter verantwoording over zijn lot. En gek genoeg waardeert God dat ook nog. God wijst de redenaties van de vrienden af en neemt het op voor Job (en ook dat is natuurlijk weer verre van gemakkelijk en aangenaam).

    Jezus aan het kruis neemt de woorden van Psalm 22 in de mond: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” Gek genoeg troost het dat godverlatenheid zo onomwonden in geloofsboek nr. 1 wordt verwoord! Er zijn dingen waarover een mens niet uit kan. Ook al is er dan geen antwoord, een mooi, net, gepolijst antwoord, er is dan tenminste een oprechte hartenkreet! Dat gaat gelukkig ook nog verder dan ‘nou ja, toe maar even, het is ook allemaal niet zo makkelijk, hè?’

    We zijn allemaal ten prooi gevallen aan een cultuur van evenwicht, netheid en aanpassing (ook al wordt daarmee in de media dan weer op een vuige manier mee gebroken) en dat heeft ook ons geloof aangepast tot een vriendelijk geloof dat soms helemaal niets meer zegt of een orthodox geloof dat niet meer in ons bestaan spreekt. Wij wiegen onszelf soms in slaap met geruststellende praatjes. De andere kant is dat wij soms zo wanhopig zijn dat we er geen gat meer in zien. Misschien zijn het wel twee kanten van een en dezelfde zaak: de leugen van de maakbaarheid van het bestaan en de leugen dat alles er wel mooi uit moet zien.

    Op het eerste gezicht hebben we alles netjes geregeld en zijn er voor alle dingen wel vaklui die van wanten weten, maar het menselijk bestaan blijft een zaak van pijnlijk vallen en opstaan. En ons geloof weet toch alles van vallen en opstaan, of niet dan?

    Paulus spreekt over geboorteweeën waarin hij verkeert, totdat Christus gestalte heeft gekregen in de gemeente, in de gelovigen (Galaten 4,19). Elders wijst hij erop dat het lijden onderdeel uitmaakt van het lijden van Christus (2 Korintiërs 4 vanaf vers 7). Paulus beleeft deze zaken vanuit de Geest van God, hij is, zoals ik eerder in dit blad opmerkte, een mysticus. Hij worstelt ermee om de smerigheid van het bestaan te verbinden met het proces waarmee de heerlijkheid van God in Christus zich doorzet. Het is geen eenvoudige zaak!

    Zijn worsteling helpt ons, pastoraal en diaconaal, om de werkelijkheid zo te ervaren als zij is. Of we het zo zouden zeggen als Paulus, is vers twee. Paulus gelooft in de opstanding van Christus. Hij is de eerste van een nieuw geslacht. De eerste. Maar de volkomen vervulling voor ons hele menszijn staat nog uit. (De macht van de dood is nog niet volledig verslagen – zie 1 Korintiërs 15,26.) Dat lijkt nogal eens te worden ‘vergeten’. Het raakt uit het zicht door de focus op de opstanding van Christus als centraal gebeuren (dood, waar is uw prikkel – nou, ik zou zeggen: kijk maar eens om je heen …).

    Ja, maar wat geloof je dan?

    Precies, dat is de vraag die wij diep in onszelf moeten beantwoorden.

    Paulus heeft dat gedaan in de gemeenschap met zijn broeders en zusters.

    Het knetterde geregeld, maar hij heeft, zij hebben dat gedaan.

    Zo ook wij.

    Het is een heel verhaal geworden.

    Ik hoop dat u er de tijd voor wilde en kon nemen.

    Ik hoop ook dat u het ook helemaal hebt kunnen volgen (of u zich erin kunt vinden of niet).

    Zoals ik zeg, meestal, aan het einde van de preek: in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.

    Hoe is ‘t?

    Hoe gaat het?

    Goed.

    En met jou?

    Ook goed.

    Mooi.

    Einde gesprek. Alles, aan beide kanten, helemaal goed. Beter kan niet.

    Ik vraag soms, wanneer iemand mij vraagt hoe het ermee is: wat wil je horen, de korte of de langere versie? In de korte versie is alles (helemaal) goed. In de langere versie kan ik daar wat meer over zeggen.

    Voor de langere versie heb je wat meer tijd, en dus ook aandacht, nodig en misschien ook een wat andere omgeving.

    Andersom, wanneer we weten dat er iets aan de hand is, vragen we er maar niet naar, want ja: de plek is niet goed, het moment is niet geschikt enzovoort. We zien ertegen op om naar moeilijke dingen te vragen. We zijn er bang voor.

    Of, in onze onhandigheid, vragen we er toch maar naar, terwijl we bijvoorbeeld in de winkel zijn, bij de kassa, op straat of iets dergelijks. Ook niet zo handig. Of juist wel. Ik zie soms mensen op de meest vreemde plek hele uitgebreide gesprekken hebben. Tja, wie ben ik?

    En je stapt ook niet zomaar naar iemand toe.

    Bovendien ben je ook niet zo goed in gesprekken waarin je – hoe zal ik het zeggen? – waarin je gevoelige dingen aan moet snijden. Daarvoor moet je zelf dan ook weer gevoelig zijn en eigenlijk wil je dat liever niet.

    Laat dat maar liever over aan de dominee. (Die heeft ervoor geleerd/die heeft er ervaring mee/wordt ervoor betaald/…)

    Toch ontkom je er niet aan, zo nu en dan.

    Hoe doe je dat nu? Want je wilt het wel graag goed doen!

    Als je je dat wel eens afvraagt, volgen hier een paar overwegingen.

    1. Vraag je eens af: hoe vind ik het, als mensen mij nooit echt vragen hoe het met mij is?
    2. Vraag je eens af: hoe vind ik het, als mensen mij vragen hoe het met mij is, maar het is niet de goede gelegenheid?

    Realiseer je dat het alleen goed werkt als je de vraag welgemeend stelt. Het kan zijn dat het niet de goede gelegenheid is en dan kun je voorstellen om iets af te spreken, als iemand dat wil.

    Hoe welgemeend ook – het kan de ander niet goed passen. De ander kan zeggen: ik heb nu niet zoveel ruimte of zin om te praten – liever een andere keer. Je kunt dan ook voorstellen om af te spreken.

    Veel mensen die de vraag gesteld krijgen, gaan het gesprek toch aan, omdat zij de persoon die vraagt, niet willen afwijzen.

    Het is altijd goed om elkaar een keus te laten (en niet te dwingen).

    Als je nu denkt: ja maar, ik bak er niks van, ik heb het niet in me.

    Ik raad je aan om een spelletje te doen met, bijvoorbeeld, je partner of met een vriend of vriendin. Ga tegenover elkaar zitten. Doe alsof de ander de persoon is die je wilt bezoeken. Doe vervolgens alles fout. Dik het vooral erg aan, zodat jullie erom kunnen lachen. Wat maakt het uit. Het is toch maar een spelletje. Ondertussen kun je oefenen in wat je echt zou willen zeggen of vragen en kun je iets van je opgelatenheid lachend van je afschudden.

    Er is niks zo vervelend en ontmoedigend dan te denken dat je het wel helemaal goed moet doen. Nou, houd dan maar op – ik kan er toch niks van. Hij of zij kan dat veel beter.

    Vaak hoor je mensen zeggen: het is niet zo erg dat je niet weet wat je moet zeggen – luister maar, dat is veel belangrijker!

    Op zich is dat waar, maar ja, je moet toch zo nu en dan wel wat zeggen, toch?

    Bovendien, als je niet ontspannen bent, kun je ook niet zo goed luisteren.

    Je bent dan te veel bezig met je zorgen maken, je ongemakkelijk voelen. Met jezelf dus.

    Je kunt daar niet zomaar aan voorbij gaan. Je kunt daar niet zomaar overheen komen en dan geef je het toch gauw op: daar zit een ander niet op te wachten! (En de gedachte ‘ik kan het toch niet’ wint het voor de zoveelste keer.)

    Daarom helpt het om samen te oefenen. Het is een beetje droogzwemmen, maar je kunt er wat van leren. Wissel ook eens van rol: de ene keer luister je en praat de ander, de andere keer praat jij en luistert de ander. En nogmaals: maak er maar een janboel van.

    Als je de eerste ongemakkelijkheid wat hebt weggelachen, kun je proberen of je ook iets serieus kunt bespreken.

    Nog twee gedachten:

    1. Pak nooit het gesprek van iemand af. Bijvoorbeeld: ja, dat heb ik ook … (en dan ga je los met jouw verhaal);
    2. Als je eens ergens over wilt praten met iemand, kun je gewoon iets vertellen dat je zelf bezig houdt. Dan helpt het ook om iemand mee te krijgen door te vragen: wat denk jij of wat vind jij daar van?

    Natuurlijk wil je ook graag vertellen van wat je hoog zit. Daarom praten veel mensen door elkaar heen en, tegelijkertijd, langs elkaar heen. Soms is dat helemaal ok, want het kan ook een vorm van gezelligheid zijn. Niet als het echt ergens over gaat of moet gaan.

    Mede daarom is de tweede gedachte een mogelijkheid: je kaart iets aan waar je zelf iets over kwijt wilt, maar je wilt ook graag van de ander horen wat hij of zij daarover denkt. Het valt me vaak op dat mensen elkaar zo weinig vragen. Terwijl dat toch veel openheid kan geven.

    Zo. Ik liep hier al wel langer mee rond. Misschien reageert er wel iemand op. Ik ben benieuwd.

    En denk nu niet dat ik hier zelf helemaal niet mee zit. Alles wat ik hier nu schrijf, heb ik zelf moeten leren. Dat is één. En twee is: ik doe het nog steeds niet altijd goed. Soms ben ik er ook niet helemaal bij en mis ik iets dat iemand mij wil vertellen. Een hint. Mensen gooien soms een visje uit en als jij niet bijt, gaat het verhaal niet door.

    Als ik mensen wat beter ken, maak ik graag een ‘foute opmerking’. Meestal kunnen we daar dan om lachen. Dat ontspant en soms kun je daarna wat zorgelozer praten. Het ijs is dan gebroken.

    Hoe dan ook: denk nooit ‘maar ze zitten toch niet op mij te wachten!’ Als we dat denken, blijft de deur soms erg lang dicht. En laten we eerlijk zijn: zo moeilijk is het nou ook weer niet, toch? (Nou …) En je kunt altijd zeggen: ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen, ik weet niet zo goed hoe ik moet reageren. Meestal is de ander wel bereid om je te helpen.

    Bij twijfel kun je altijd vragen: ik ben benieuwd hoe het met je is, maar ik weet niet of dit een geschikt moment is …

    Ds. Gerard Knol